wachtkamer

tussen de kaarten van deze eigenaardige winter
tref ik hier: het Paard boven de schouw
(Paard wordt met hoofdletter geschreven),
de brandende haard, het rouwlicht aan,
de druppende kraan, het washok een koele duisternis,
zijn laatste dweil, incontinent over de rand van een emmer,
vergrauwde schoonheid aan de wanden,
vergelijk het met een versleten huwelijk
(ik geloof in schoonheid als een ontlastend zoemen)
geen stoel of tafel zonder onzekere poot
geen kast zonder verborgen motief
de volharding in zijn systeem afwezigt buiten
(van alles wat hij bedacht het enige dat functioneerde)
in deze kille kooi van Faraday
geen vanghand tegen de gravitatie, desperatie en gebrokenheid
niets dat de valdood van de buitengeslotene brak
op zijn tafel, tussen roestig geworden gereedschap,
artropodische contrapties scharnierend volgens zijn wetten
tot het stroeve piepen onwrikbaar vast, een windvaantje,
een met koperdraad dichtgebonden doos, droge solutie,
een warme deken tegen het denken aan de kou
dood eenmaal dood zal nooit meer vallen
de vuile kant van de vooruitgang